Verlamd
Je kent waarschijnlijk het verhaal van de verlamde man wel, uit Lukas 5:17-26. Hij werd door het dak van het huis waar de Here Jezus was, naar beneden gelaten en kwam zo voor de voeten van de Heer terecht. De Heer zei hem dat zijn zonden vergeven waren. Toen de Farizeeën en Schriftgeleerden dat hoorden en daarover mopperden, vroeg de Heer: “Wat is lichter te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel?” De verlamde man werd genezen, nam zijn bed op en wandelde naar huis, zoals de Heer hem zei te doen.
Eigenlijk is die verlamde man een uitbeelding van jou en mij, voordat we tot geloof kwamen. Als je verlamd bent kun je niet lopen en kun je geen kinderen krijgen. Geestelijk gezien betekent dat, dat je niet kunt wandelen, waardig de roeping Gods en geen vrucht kunt dragen.
De Heer zei drie dingen tegen de verlamde man. Als eerste dat zijn zonden vergeven waren. Daar begint het mee. Maar toen eenmaal zijn zonden vergeven waren, was de man nog steeds verlamd. Dat veranderde pas toen de Heer het tweede zei: “Sta op.” Opstaan heeft te maken met levend worden. Je zonden kunnen wel vergeven zijn, maar je blijft geestelijk dood, totdat je tot geloof komt. Dan pas word je levend voor God. Dan pas sta je op. En vanaf dat moment kun je gaan wandelen, zoals de Heer ten derde zei: “Neem uw beddeken op en ga heen naar huis.”
Het is precies de volgorde zoals het gaat bij iedereen die “aan de voeten van de Heer terecht komt”: je zonden zijn vergeven, je komt tot geloof en ontvangt nieuw leven en bent daarna in staat om te wandelen en vrucht te dragen. De man ging naar huis, “God verheerlijkende.” En jij?
Tot morgen!