14 november


In Leviticus 1:1 lezen we, dat de Heer Mozes roept en tot hem spreekt vanuit de tent der samenkomst. Hij geeft Mozes nauwkeurig voorschriften over de wijze, waarop offeranden gebracht moesten worden. God gaf Israël verschillende offeranden, die allen het grote werk van Jezus Christus typeren. Christus, onze Hogepriester, gaf Zichzelf voor Zijn volk om haar te heiligen en te reinigen (Éfeze 5:26).
De belangrijkste offers waren: “Het brandoffer, de spijs- en vredeoffers, de schuld- en zondoffers”. Elk van deze offeranden beeldden een bepaald aspect van het werk van Christus uit. Het was alles slechts schaduw van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is, zegt Kolossenzen 2:17 (NBG). Deze offeranden zijn gegeven aan een VERLOST volk. Zij wijzen allen op het werk van Christus, dat Hij volbracht heeft voor de GELOVIGEN, voor Gods kinderen. Toen Israël nog niet verlost was, gaf God het paaslam. Door het bloed van dit lam kon Israël ontkomen aan het oordeel Gods. Het paaslam wijst op Christus als het Lam Gods, dat de zonde der WERELD droeg. Door het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos Lam, zijn wij vrijgekocht (1 Petrus 1:18-19). Hij werd om onze ongerechtigheden als een Lam ter slachting geleid (Jesaja 53:7).
Toen Israël door het bloed van het paaslam uit Egypte verlost was en door de kracht Gods uit de Rode Zee was opgestaan, gaf God Zijn verloste volk de eerder genoemde offeranden. Dit was om het mogelijk te maken, dat Hij in hun midden kon wonen, ondanks het feit dat zij nog bleven zondigen.

Om ons, die als kinderen Gods, niet zondeloos kunnen leven, in Zijn gemeenschap te houden, doet Christus als Hogepriester een werk in en voor ons, dat is gegrond op die aspecten in de verschillende offeranden voor Israël.
Lezen: Hebreeën 9:11-14