27 oktober


“Ik zal al Mijn welbehagen doen” (Jesaja 46:10b). Het Woord spreekt dikwijls over het welbehagen van God. In Jesaja 53:10 lezen we: “En het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan”. (In de NBG-vertaling staat: “Het VOORNEMEN des Heeren”. De Statenvertaling is beter). “Door Zijn hand”, dat is door Jezus Christus, zal Gods welbehagen gelukkiglijk voortgaan.
Jezus Christus is Gods welbehagen. God zei van Hem bij monde van de profeet Jesaja (42:1): “Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft!” Van de Heer Jezus lezen we in Psalm 40:8-9: “Toen zeide Ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehagen te doen”. Dit welbehagen Gods vinden we zo heerlijk en duidelijk omschreven in Johannes 17:1-3, waar de Heer Jezus tot Zijn Vader zegt: “Verheerlijk Uw Zoon, opdat Uw Zoon U verheerlijke. Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige, waarachtige God en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen”.
Het werk der verlossing heeft Jezus Christus volbracht. Hij heeft volkomen aan Gods welbehagen voldaan, Hij, Die Zelf Gods welbehagen is. Hij heeft Zijn God verheerlijkt, toen Hij aan het recht Gods voldeed, door Zichzelf te stellen onder het rechtvaardig oordeel Gods over de zonde. De smaad, Gods heilige Naam aangedaan, wiste Hij uit door Zijn gehoorzaamheid tot de dood des kruises. God verheerlijkte Zijn Zoon, door Hem op te wekken uit de dood en Hem een Naam boven alle naam te geven. Christus, de Triomfator, kan nu ieder, die in Hem gelooft het eeuwige leven schenken en God kan in Christus doen wat Hem welbehagelijk is aan een ieder, die in Christus Zijn kind werd (Hebreeën 13:21).
Moge elk van ons zich daartoe aan Hem beschikbaar stellen (Romeinen 12:1).
Lezen: Hebreeën 13:20-21