21 oktober


In Exodus 15 lezen we hoe Mozes en de Israëlieten de HEERE een lied zongen voor Zijn wonderbare verlossing uit Egypte. Daarna liet Mozes het volk optrekken naar de woestijn Sur. Drie dagen lang trokken zij voort zonder ergens water te vinden en toen zij eindelijk in Mara aankwamen, was het water daar zo bitter dat het niet gedronken kon worden. Toen riep Mozes om hulp tot God en God wees hem een stuk hout aan om het in het water te werpen. Toen hij dat gedaan had, was het water zoet.
Hoe wonderbaar zijn Gods wegen met de Zijnen. Hij is altijd met hen bezig om hen te leiden, om hen op te voeden. Hij wist wel dat het volk met al zijn vrouwen, kinderen en vee niet zonder water konden. Hij wachtte echter en stelde hen op de proef. Hij wilde ze leren het alles van Hem te verwachten. Met Hem door het leven te gaan.
“Want uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt”. (Mattheüs 6:8). En toch is het Zijn wens, dat wij Hem alles door gebed en smeking met dankzegging bekend maken (Filippensen 4:6).
Wij hebben God, in Christus Jezus, onze Heer, leren kennen als onze Vader. Hij heeft ons lief met een onuitsprekelijke liefde en wil niets liever dan dat wij, in Christus, met Hem in innige gemeenschap zullen leven. Hem in alle dingen van ons leven betrekken.
Mozes moest een stuk hout in het water werpen en toen werd het zoet. Dit wijst op onze Heiland, Die voor ons aan het vloekhout des kruises stierf. God wijst altijd op Zijn Zoon. Christus is het bewijs van Gods liefde voor ons. Hij werd een der onzen om ons te redden. Hij kent ons in al onze zwakheden en Hij kan ons blij maken temidden van het grootste verdriet. Zijn liefde maakt het bittere zoet. “Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees” (Psalm 10:14).
Hij wil ons leren alles in Zijn hand te geven en zo vol vertrouwen onze weg te gaan.
Lezen: Éxodus 15:22-27