20 oktober


In Genesis 3 lezen we hoe door de ongehoorzaamheid van de mens de zonde en de dood hun intrede deden in deze wereld. “Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt” (vers 17), sprak de Heer tot Adam.
Tot de slang, de boze, zei God: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen” (Genesis 3:15).

God heeft de MENS niet vervloekt. Zijn heiligheid en rechtvaardigheid eisten, dat de mens onmiddellijk zou moeten worden vervloekt en gestraft, maar er was Eén die reeds gezegd had: “Zie, IK kom om Uw wil te doen” (Hebreeën 10:5-7). Jezus Christus, de eeuwige God, het eeuwige Woord, was toen reeds het onberispelijk en vlekkeloos Lam van God. Hij was tevoren gekend, vóór de nederwerping der wereld (1 Petrus 1:19-20). In de volheid des tijds heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw (Galaten 4:4). Hij was het Zaad, Dat de boze en zijn macht zou overwinnen.

Hij heeft overwonnen. Ziende op Hem kon God de mens genadig zijn.
Hoe groot en wonderbaar is Hij in Zijn liefde. Hij gaf Zichzelf in de Zoon Zijner liefde om een eeuwige verlossing tot stand te kunnen brengen. Jezus Christus, de Heer der heerlijkheid, moest vlees en bloed aannemen en mens worden, zoals wij zijn, om Gods wil te kunnen volbrengen. De vloek, die wij verdiend hadden, is op Hem neergekomen. Het recht Gods moest zijn voortgang hebben, want God is de Gerechtigheid Zelve.
Jezus Christus, DE Rechtvaardige, DE Smetteloze, heeft op volmaakte wijze aan het recht Gods voldaan. God heeft Hem, naar de werking van de sterkte Zijner macht uit de dood opgewekt en Hem gezet aan Zijn rechterhand, ver boven alle macht en heerschappij (Éfeze 1:19-20). Dit is het overweldigende bewijs van de volkomenheid van Zijn verlossingswerk.
Nu zijn wij, die in Christus geloven, voor eeuwig vrij van de vloek, van de macht van satan, zonde en dood! Vrij en in Christus geliefde kinderen van die grote God!
Lezen: Éfeze 1:19-20