10 oktober


“Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag” (2 Korinthe 4:16). Dat is het heerlijke en ook het wonderlijke van het nieuwe leven in ons. Hoe ouder het wordt, hoe meer vernieuwd. Het is juist tegengesteld aan onze uiterlijke mens, ons lichaam. Hoe ouder, hoe meer in verval.
“De inwendige mens” wordt in Éfeze 4:24 “De nieuwe mens” genoemd en 2 Korinthe 5:17 zegt: “Een nieuw schepsel in Christus”. Ook Galaten 6:15 spreekt over een nieuw schepsel. “Nochtans WORDT de inwendige mens van dag tot dag vernieuwd”. Net zo min als wij het ouder worden van ons lichaam kunnen voorkomen, kunnen wij de innerlijke vernieuwing stimuleren. Wij kunnen het proces van veroudering hoogstens wat vertragen door gezonde levenswijze of geneesmiddelen. De vernieuwing van onze innerlijke mens is ook een proces, echter een van Godswege. Onze innerlijke mens WORDT vernieuwd.
In Éfeze 4:22 lezen we: “Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding …” en in vers 24: “En den nieuwen mens aandoen (hebt aangedaan, Voorhoeve vert.), die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid”. Als wij ons in geloof volkomen toevertrouwd hebben aan Christus onze Heer, als wij ons geheel hebben overgegeven aan de leiding van Gods Geest en zo door geloof leven, hebben wij de nieuwe mens aangedaan. De nieuwe mens, het nieuwe leven in ons, dat is gericht op Christus.
Deze nieuwe mens in ons, de inwendige mens, wordt dan door Gods Geest vernieuwd van dag tot dag. Nieuw leven is: “Christus leeft in mij” (Galaten 2:20). Het is eeuwigheidsleven. “Gij in Mij en Ik in u”, sprak de Heer (Johannes 14:20). IN Christus is elke gelovige, of hij het geloofsleven beleeft of niet. Het is onze positie. “IK IN u, Christus in MIJ, heeft betrekking op ons geloofsLEVEN, het is praktijk. Het is Hem dienen als HEER. Wij verliezen de moed niet, want GOD zal dit goede werk IN ons voleindigen (Filippenzen 1:6).
Lezen: 2 Korinthe 4:14-18