09 oktober


“Wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen”, zegt Gods Geest in Éfeze 2:3b.
VAN NATURE, dat is door geboorte. Adam en Eva werden kinderen des toorns, toen zij in ongeloof Gode ongehoorzaam werden en van de verboden vrucht aten. God verdreef hen uit Zijn hof en liet hen wonen en werken op de aarde, die Hij om hunnentwil vervloekte (Genesis 3). Zij werden kinderen des toorns en in hen heel het menselijk geslacht, zonder één uitzondering. “Gij, vreselijk zijt Gij; en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van den tijd Uws toorns af?”, zegt de psalmist in Psalm 76:8 en in Psalm 90:7: “Want wij vergaan door Uwen toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt”. Jesaja 13:13 spreekt van Gods toorn aldus: “Daarom zal Ik den hemel beroeren, en de aarde zal bewogen worden van haar plaats, vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, en vanwege den dag Zijns hittigen toorns”. De Heer Jezus zei: “Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Johannes 3:36).

VAN NATURE zijn wij kinderen des toorns; wij kunnen zonder enige mogelijkheid van onze kant hieraan ontkomen. “GOD echter”, vervolgt Éfeze 2 in vers 4-5: “Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus”.
In Romeinen 5:8-9 staat: “GOD bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaren waren. Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den TOORN”. Jezus Christus, de eeuwige God, de Zoon des mensen, heeft het oordeel Gods gedragen en ons verlost van de toorn Gods. Deze grote, geduchte God, Die eens Zijn toorn zal doen ontbranden over deze wereld en over hen, die Zijn Zoon afwijzen, heeft ons lief met Zijn grote liefde. In Christus is Hij onze liefdevolle Vader. In Hem ontvingen wij eeuwigheidsleven. “God heeft ons NIET gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der ZALIGHEID, door onzen Heer Jezus Christus” (1 Thessalonicenzen 5:9).
Lezen: Éfeze 2:1-7