24 september


24 september

In Efeze 1:17 bidt de Geest door Paulus voor de gelovigen: "Opdat de
God van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u
geve den Geest der WIJSHEID en der OPENBARING in ZIJN
KENNIS" (Efeze 1:17). In Kolossensen 1:9-11 vinden we dezelfde
bede: "Waarom ook wij, van dien dag af dat wij het gehoord hebben,
niet ophouden voor u te bidden en te begeren, dat gij moogt vervuld
worden met de KENNIS van Zijn wil, in alle WIJSHEID en
GEESTELIJK VERSTAND; Opdat gij moogt wandelen waardiglijk
den Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht
dragende, en wassende in de KENNIS VAN GOD". Dit zijn wel de
hoogste gaven van Gods Geest. Wijsheid en geestelijk verstand om
Hem recht te kennen, om op te wassen in deze kennis van God.
Ook 1 Korinthe 12 noemt deze gave des Geestes het eerst. Vers 8:
"Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid,
en een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest". Streeft
naar de hoogste gaven, vermaant het Woord in vers 31 van
1 Korinthe 12 en dan wordt ons een weg gewezen, die nog veel
verder omhoog voert, die "nog uitnemender is". Het is de liefde. Al
die gaven die Gods Geest nu aan de gelovigen toedeelt gelijk HIJ wil
(1 Korinthe 12:11) zullen eens ophouden, want als we Boven zijn,
zullen wij Hem in volkomenheid kennen. De liefde echter vergaat
nimmermeer (1 Korinthe 13:8). Zij is eeuwig, want zij is
verpersoonlijkt in Christus Jezus, onze Heer. Door de Heilige Geest
heeft God Zijn liefde in ons hart uitgestort (Romeinen 5:5). Gods
Geest wil ons in die liefde wortelen en gronden, opdat wij tezamen in
staat zullen zijn te vatten hoe groot de breedte en lengte en diepte en
hoogte is en bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven
gaat (Efeze 3:17-19). Hem liefhebben, wekt het verlangen in ons hart
om Hem te kennen. Hem kennen, doet ons Hem liefhebben. Gods
Geest wil ons graag schenken wijsheid en geestelijk inzicht om door
het Woord onze Heer en Heiland recht te leren kennen en in Hem
onze God en Vader.

Lezen: Efeze 3:14-19