23 augustus


Het is zulk een grote genade van God, dat Hij Zijn kinderen van Zijn Geest in het hart heeft gegeven (1 Johannes 4:13). De Heer Jezus zegt van de Heilige Geest: “Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles, wat Ik gezegd heb” (Johannes 14:26). En in Johannes 16:14: “Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen”.
Door Gods Geest zijn wij, toen wij behouden werden, opnieuw geboren (Titus 3:5). Nu woont Zijn Geest in ons hart. Gods Geest die ons sterkt in de inwendige mens, opdat Christus door het geloof in ons hart wone (Éfeze 3:16-17). Dit is de bedoeling van Gods Geest met ons. Hij wil Jezus Christus in ons verheerlijken.
Hoe belangrijk is het, dat wij ons aan de leiding van Gods Geest toevertrouwen. “Wandelt door de Geest en volbrengt de begeerlijkheid van het vlees niet” (Galaten 5:16). Eigenlijk staat er: “Wandelend door de Geest, voldoet gij niet aan het begeren van het vlees”. Als wij door geloof het nieuwe leven willen beleven, of beter gezegd, als wij door geloof Gods Geest toestaan het nieuwe leven in ons te openbaren, dan gaat dit ten koste van onze ego. Dan wandelen we niet meer “naar het vlees”, dat is “naar eigen begeren, naar eigen inzicht”, maar dan laten wij door Gods Geest ons oog richten op Jezus Christus als onze Heer en Meester. Dan laten we ons in gehoorzaamheid door Gods geest uit het Woord onderrichten, opdat we zouden weten hoe we de Heer waardig kunnen wandelen en Hem kunnen behagen (Kolossensen 1:10). Uit onszelf zouden we dit nooit kunnen opbrengen, want ons eigen begeren, ons eigen verlangen druist rechtstreeks in tegen dat van Gods Geest (Galaten 5:17).
Hoe heerlijk is het dat de Geest ons alles wil leren, dat Hij ons wil opvoeden in de kennis van onze Heer en Heiland, de kennis die ALLES te boven gaat (Filippensen 3:8). Dat is de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer, zegt Paulus. Het is Zijn Geest, Die ons daartoe sterkt in de inwendige mens en die altijd met ons bezig wil zijn om Christus in ons te verheerlijken.

Lezen: Galaten 5: 14-26