20 augustus


“Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen” (Johannes 17:4). Dit was het doel van Zijn leven in deze wereld: “Zijn Vader te verheerlijken”. Hij heeft voor Zijn God en Vader het volmaakte geloofsleven geleefd in volkomen gehoorzaamheid aan Hem. Hij heeft als mens geleefd in algehele afhankelijkheid van Zijn God. Gods Naam groot maken en Hem verheerlijken, was Zijn levensdoel. “Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; want Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft” (Johannes 5:30). “Want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is” (Johannes 8:29). “Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft” (Johannes 12:50).
AL Zijn werken en tekenen, die Hij gedaan heeft, waren werken des geloofs, die Hij volbracht tot eer en heerlijkheid van Zijn Vader. Hij deed ze in de Naam Zijns Vaders (Johannes 10:25). Hij heeft Zichzelf ontledigd (dat is Zijn heerlijkheid als God afgelegd) en de gestalte van een dienstknecht aangenomen hebbende, is Hij de mensen gelijk geworden. In Zijn gedaante (uiterlijk) als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood des kruises (Filippensen 2:7-8).
Hij, Gods Geliefde, was de Man des geloofs. Door Zijn geloof heeft Hij Zijn God verheerlijkt en daardoor onze verlossing mogelijk gemaakt. Hoe onnaspeurlijk is Hij in Zijn grootheid en in Zijn liefde. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de Naam boven ALLE Naam gegeven, opdat ALLE knie zich voor Hem zou buigen en alle tong zou belijden: “Jezus Christus is HERE, tot heerlijkheid van God en de Vader” (Filippensen 2:9-11).
Welk een Heiland heeft God ons geschonken in Zijn Zoon. Hoe is Hij het waard dat we hem nu reeds toestaan Heer en Meester van ons leven te zijn tot eer van onze God en Vader.

Lezen: Filippensen 2:5-11