11 augustus


Handelingen 13:40-41
(40) Ziet dan toe, dat over ulieden niet kome, hetgeen gezegd is in de profeten: (41) Ziet, gij verachters, en verwondert u, en verdwijnt; want Ik werk een werk in uw dagen, een werk, hetwelk gij niet zult geloven, zo het u iemand verhaalt. 

Dit is een profetie die Paulus aanhaalt uit Habakuk 1:5. Lees deze maar. Het is een profetie over de roeping van de Gemeente. Het Joodse volk wilde niet luisteren. Lees ook Jesaja 28:11. Het volk dat hier met belachelijke lippen wordt aangeduid, is de Gemeente, die uit Jood en Heiden zou bestaan. In de ogen van het Joodse volk was dat een belachelijk volk.

Als we dan verder lezen in Handelingen 13 zien we dat de Joden nijdig (= jaloers) worden, omdat de apostelen ook tegen de heidenen spreken, zij staan wel open voor het Evangelie dat de apostelen verkondigen. Dit zie je in het vervolg van Handelingen steeds terugkomen.

Handelingen 13:46-47
(46) Maar Paulus en Barnabas, vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig, dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, ziet, wij keren ons tot de heidenen. (47) Want alzo heeft ons de Heere geboden, zeggende: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde.

Wat jullie hier lezen is een bijzondere gebeurtenis, want hier worden de rollen omgedraaid. De apostelen zouden naar de heidenen gaan, want zij waren wel hongerig naar het Woord! Aan het eind van Handelingen wordt dit definitief uitgesproken, als voor de zoveelste keer het ongeloof van het Joodse volk wordt bevestigd. Lees Handelingen 28 vanaf vers 25, waarin de profeet Jesaja wordt aangehaald.

Handelingen 28:28
Het zij u dan bekend, dat de zaligheid Gods den heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen.