08 augustus


Israël is verlost uit Egypte door het bloed van het paaslam. “Wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan”, sprak de Heer tot hen (Exodus 12:13). Door het bloed ontkwamen zij aan het oordeel Gods. Geleid door een wolkkolom trokken zij door de woestijn naar de Schelfzee of Rode Zee (Exodus 13:17-18 en 21). Op wonderbare, krachtige wijze heeft God Zijn volk door de Rode Zee geleid en aan de macht van Farao een einde gemaakt (Exodus 14). Nu pas was de verlossing van Israël volkomen. Zij werden verlost door bloed en door Gods kracht. Eerst toen konden Mozes en het volk het lied der verlossing aanheffen (Exodus 15).
De verlossing van Israël typeert de onze uit het rijk der duisternis. Ook wij zijn verlost door bloed. Jezus Christus is het Lam Gods, dat voor ons is geslacht. Door Zijn kostbaar bloed (leven) zijn wij verlost (1 Petrus 1:19). Er is echter nog meer met ons gebeurd. In Romeinen 6:4 staat: “Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden”. Wij zijn dus met Christus in de dood gegaan en met Hem opgewekt tot nieuw leven. Dit heeft Gods kracht, dat is Gods Geest, bewerkstelligd.
Gods kracht voerde Israël door de Rode Zee en deed hen eruit opkomen als verlost volk, bevrijd van hun vijanden. In Christus gingen wij “door de Rode Zee”, dat is in Zijn dood, in Hem stonden wij op om als verlosten in nieuwheid des levens te wandelen, bevrijd van de macht der zonde. Wij zijn in Hem gestorven en zo rechtens vrij van de zonde (Romeinen 6:7).
Door onze dood in Christus heeft de zonde (onze oude meester “Farao”), zijn macht over ons verloren. Door onze opstanding in Hem zijn we NIEUWE mensen geworden. Eerst als we deze heerlijke waarheden gelovig tot ons persoonlijk bezit maken, er vanuit gaan leven “in nieuwheid des levens”, kunnen we het lied der verlossing aanheffen. Christus’ bloed deed ons behouden worden, Gods Geest doet ons behouden leven.

Lezen: Romeinen 6:3-4, 7-11