God openbaart Zich niet alleen via Zijn Zoon, Zijn buitenkant, maar ook via de schepping. God is de Schepper. “In den beginne schiep God de hemelen en de aarde”. God Zelf woont in de hemel der hemelen.
Deuteronomium 10:14
Ziet, des HEEREN, uws Gods, is de hemel, en de hemel der hemelen, de aarde, en al wat daarin is.
De hemelen en de aarde heeft God geschapen in Genesis 1:1. De hemel der hemelen was er al. In Psalm 68:34 staat: “Dien, Die daar rijdt in de hemel der hemelen, Die van ouds is”. De hemel der hemelen hoort niet bij de schepping die God in den beginne geschapen heeft. God woont in de hemel der hemelen.
(Wanneer we naar de tabernakel kijken, zien we dezelfde structuur. De ark der verbonds staat in het heilige der heiligen; dit komt overeen met de hemel der hemelen. Dan komen het heilige en de voorhof; zij komen overeen met de twee hemelen. Wat daarbuiten is, is dan een beeld van de aarde en alles wat daarop leeft. God woonde in het heilige der heiligen.)
Romeinen 1:20
Want Zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn.
We hebben vandaag alleen nog maar over de opbouw van de schepping gesproken. Er valt nog veel meer over te zeggen. Niemand kan zeggen dat hij God niet kan kennen, omdat hij bijvoorbeeld nog nooit in de Bijbel heeft gelezen. God laat in Zijn schepping zien wie Hij is en wat Hij doet. Hij is de Eeuwige en de Krachtige. Wat Hij gemaakt heeft, houdt Hij in stand door Zijn Zoon (Kolossenzen 1:16, 17). En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Degene, met Welke wij te maken hebben. Want wij hebben een grote Hogepriester, Die door de hemelen gegaan is, Jezus, de Zoon van God. Hij kan met onze zwakheden meelijden, omdat Hij in alle dingen, gelijk als wij, verzocht is geweest, zonder zonde (ongeloof). Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, die staat in de hemel der hemelen oftewel in het heilige der heiligen. Dit lezen we in Hebreeën 4:13-16.