02 juli


“En het uitnemendste van die is moeite en verdriet” (Psalm 90:10b).
Welk een grote tegenstelling is er toch tussen het geloofsleven van een kind van God en het leven van de natuurlijke mens. Tijden van zorg, moeite en verdriet beschouwt men als verloren tijd. Ieder goedwillend mens beklaagt de ander die het zwaar heeft. Hij probeert hem af te leiden en moed in te spreken of betere tijden toe te wensen. Een gelovige die in innige gemeenschap met zijn Heer en Heiland en zijn hemelse Vader leeft, ziet, door Gods Geest en Woord onderricht, heel het leven vanuit het Goddelijk standpunt. Voor zo iemand zijn juist de dagen van moeite en verdriet de uitnemendste dagen van zijn leven. Ja, het zijn de heerlijkste tijden, ondanks soms zuchten en tranen. Juist in deze tijden leren we onze Heer en Heiland het beste kennen en ondervinden we de grote liefde waarmee onze hemelse Vader ons omringt. En dat niet alleen. In moeilijke tijden leert Hij ons, ons oog op Hem te richten en het van Hem te verwachten.
Hoe wonderbaar is het te ondervinden dat, als het alles naar ons gevoelen te zwaar wordt, Zijn blijdschap en Zijn vrede ons doorstraalt. Het is heerlijk deze dingen te mogen ervaren. Het wonderlijkste en heerlijkste echter is, dat de dagen van moeite en verdriet in GODS oog de uitnemendste zijn. Hij is immers bezig ons op te voeden tot zonen (Hebreeën l2:711). Zoals een goede vader zijn kind opvoedt tot volwassen zoon. God heeft ons bestemd om eenmaal als zonen van Hem te worden aangesteld door Jezus Christus, naar het welbehagen van Zijn wil (Éfeze 1:5). Hij verzekert ons dat voor hen die Hem liefhebben, ALLE dingen medewerken ten goede (Romeinen 8:28).

Zouden wij voor zulk een liefde ons hoofd niet buigen en stil zijn in Hem? Van zulk een liefdevolle God en Vader, van zulk een grote Heiland, het voorwerp te zijn van liefde en zorg!
Lezen: Hebreeën 12:7-11