19 juni


Vandaag gaan we naar het Nieuwe Testament en komen we terecht in de Evangeliën. En dus bij de Here Jezus en het Jodendom.

Er is een gevestigde orde in Israël. Ten eerste is er de bezettingsmacht van de Romeinen, vertegenwoordigd door Pilatus. Daarnaast is er een zekere Herodus, koning over Judea. Dan hebben we nog de geestelijke overheid, namelijk de grote Raad (het Sanhedrin) in Jeruzalem. De Raad bestond uit twee partijen, namelijk Farizeeën en Sadduceeën. De Farizeeën geloofden in de opstanding der doden, in engelen en geesten. De Sadduceeën geloofden dit niet (Handelingen 23:8).

De Raad telde 71 leden, bestaande uit Schriftgeleerden, oudsten, vooraanstaande leden van de hogepriesterlijke families (dezen worden in de Statenvertaling “overpriesters” genoemd) en de hogepriester, de voorzitter van de vergadering. De meest belangrijke zaken werden voor deze rechtbank gebracht. De Romeinen hadden deze bevoegdheid bij het Sanhedrin gelaten. Zij mochten ook het doodvonnis uit spreken, maar dit had alleen geldigheid als het bevestigd werd door de Romeinse procurator. Staat en godsdienst waren dus niet gescheiden, zoals bij ons wel het geval is.

De Here Jezus was tijdens zijn leven hier op aarde telkens in gesprek met (Schriftgeleerden uit) de Farizeeën en Sadduceeën. Beide groepen hadden hun eigen geloof en aanhangers. Samen vormden zij het volk Israël. De Schrift (de Bijbel) had in de loop van tijd een eigen uitleg gekregen (Judaïsme genoemd). Hun gezag berustte op kennis van de Schrift. De Here Jezus bestrijdt deze kennis vanuit Diezelfde Schrift. En met succes. Hij heeft op twaalfjarige leeftijd al meer kennis van de Schrift dan deze geleerden. Hij wordt door hen dan ook als een bedreiging gezien en zij proberen Hem telkens onderuit te halen.

De Here Jezus wordt onder andere door de Sadduceeën aangevallen over de opstanding der doden. Als zij dit niet kunnen winnen, komen de Farizeeën met een vraag over het grootste gebod (Matthéüs 22:24-40) De Here Jezus antwoordt met de Schrift en blijkt steeds onoverwinnelijk. Hij spreekt met gezag (Markus 1:22). Dit Woord van God spreekt ook tot ons. Onderwerpen wij ons aan dit Woord en spreken wij dit Woord, dan zijn ook wij onoverwinnelijk.

Lees Éfeze 6:10-20 en in het bijzonder vers 17.