17 juni


Jezus Christus: “Die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou UIT de tegenwoordige boze wereld” (Galaten 1:4).
De tendens van het tegenwoordige christendom is om solidair te zijn met de wereld. Helpen waar geholpen kan worden en proberen een wereld te maken die meer leefbaar is en waar ieder het zijne krijgt.
In 1 Johannes 5:19 lezen we: “Wij weten, dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze”. Eigenlijk staat er: “In DE boze ligt”. Satan is heer van deze wereld. Hij bood de Heer Jezus in de woestijn al de koninkrijken van de wereld aan voor één knieval. Wij kinderen Gods behoren niet bij deze wereld.
De Heer Jezus heeft gezegd: “Ik bid voor hen; Ik bid NIET voor de wereld, maar voor degenen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uw” (Johannes 17:9), en: “Ik heb hun Uw woord gegeven; en de wereld heeft ze gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als Ik van de wereld niet ben” (Johannes 17:14). Wij behoren bij de Heer Jezus, onze Heiland en Heer.
Deze wereld heeft maar één ding te doen en dat is: “Jezus Christus erkennen als de Christus Gods, Hem geloven”. Een andere boodschap voor de wereld is er NIET. Deze wereld verbeteren is het doel van satan. Hij is de heerser en hij wil de wereld goed maken, zodat de mens zijn God vergeet. Vroeger wandelden wij ook naar de eeuw van deze wereld en handelden naar eigen begeerten en gedachten (Éfeze 2:1-3), nu zijn wij overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde, “in Dewelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden” (Kolossensen 1:13-14). Daarom vermaant Gods Geest ons in Romeinen 12:2 (NBG): “Wordt NIET gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken”, en Éfeze 5:8-10 zegt: “Wandelt als kinderen des lichts en beproeft wat de HERE welbehagelijk is”.
Laten we het Woord van onze Heiland: “Zij zijn NIET uit deze wereld”, ernstig nemen en doen wat Gods Geest zegt in Kolossensen 3:1: “Zoekt de dingen die boven zijn”.

Lezen: Johannes 17:9-17