13 juni


In Exodus 21:1-6 lezen we, dat als een Israëliet een Hebreeuwse knecht koopt, deze hem niet langer dan zes jaar mocht dienen. In het zevende jaar moet de knecht vrijgelaten worden. Als de knecht nadrukkelijk zegt, dat hij zijn heer liefheeft en niet weg wil gaan, zal zijn heer met een priem zijn oor doorboren en hij zal voor altijd zijn knecht zijn.
In Psalm 40:7-9 (een Messiaanse psalm) spreekt de Heer Jezus tot Zijn God: “Gij hebt Mij de oren doorboord .. Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands”. De Heer Jezus was Gods “liefdeslaaf”.
“Maar opdat de wereld wete, dat Ik den Vader liefheb, en alzo doe, gelijkerwijs Mij de Vader geboden heeft”, sprak Hij (Johannes 14:31).
Hij is gehoorzaam geweest tot de dood, ja, tot de dood des kruises zegt Filippensen 2:8. Het was Zijn lust, Zijn enig doel, om Gods welbehagen te doen.
“Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was”, zegt Gods Geest tot ons in Filippensen 2:5 NBG en wijst ons vervolgens op de Heer als de gehoorzame Dienstknecht.
Christus heeft ons vrijgemaakt uit de slavernij van zonde en dood. Nu mogen wij, geheel uit vrije wil, Zijn liefdeslaven zijn. Eertijds hadden wij geen keus, we waren eenvoudig geketend aan de zonde.
Nu, als vrije, verloste kinderen Gods, kunnen wij Hem tot Heer van ons leven maken.
Gods Geest wil die gezindheid in ons bewerken.
Zijn gezindheid, die zich aldus openbaarde: “Ik heb lust, o Mijn God om Uw welbehagen te doen”.
Dit behoort ook ons verlangen te zijn, ZIJN welbehagen doen.
Als we ons gelovig over Gods Woord buigen en ons stellen onder de leiding van Gods Geest, zullen wij met de kennis van ZIJN wil vervuld worden, in alle wijsheid en geestelijk verstand, opdat wij de Here waardiglijk mogen wandelen, tot alle behagelijkheid (Kolossensen 1:9-10).

Lezen: Psalm 40:6-11