31 mei


Leven door geloof, is gericht op de dingen die men NIET ziet. Gods zegt in 2 Korinthe 4:18 tot ons die in Christus Jezus geloven: “Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig”. Sprekende over het geloofsleven wordt er van Mozes gezegd in Hebreeën 11:27: “Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke”. Mozes zag dus in geloof op zijn God en zo ontving hij kracht om standvastig te zijn. Gods Geest vermaant ons in Hebreeën 12:2: “Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke, voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God”.

Leven door geloof, zoals God dat van ons vraagt, is dus ons geloofsoog richten op Jezus Christus, onze Heer. Hij is het Voorwerp van ons geloof. In geloof zien wij Hem, de opgestane Heer, zittend aan Gods rechterhand in de Hoogste (Hebreeën 1:3). In Éfeze 2:6 maakt Gods Woord ons bekend met het heerlijke feit, dat wij met Christus zijn opgewekt en mede een plaats hebben in de hemel in Christus Jezus. We kunnen deze waarheden niet voelen of met onze ogen zien. Zij zijn geestelijk en onzichtbaar, ze zijn eeuwig. Daarom kan geloofsleven van een kind van God nooit gericht zijn op de dingen van hemzelf of van de wereld. Als dat wel het geval is, is het geen geloofsleven in de Bijbelse zin. Zoekt de dingen die BOVEN zijn, NIET die op de aarde zijn, lezen we in Kolossensen 3:1-2. Boven waar Christus is. In Hem ligt het doel van ons geloof. In Christus Jezus zijn wij hemelburgers geworden en huisgenoten van God. Deze wereld ligt in de boze (1 Johannes 5:19), we horen er niet meer bij. Leven door geloof is: “NIET zien op het zichtbare”; het is geestelijk leven. Het is gericht op een Persoon, op Christus de Heer. Hij moet het doel van het geloofsleven zijn, Hem te behagen het verlangen van ons hart.

Lezen: 2 Korinthe 4:16-18