28 mei


De Koning

Zacharia 9:9
Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.

Matthéüs 22:7
Als nu de koning dat hoorde, werd hij toornig, en zijn krijgsheiren zendende, heeft die doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken.

In deze twee verzen wordt onze Heere Jezus als Koning omschreven met heel verschillende eigenschappen. Op het oog lijken deze onverenigbaar in één en dezelfde persoon, toch zijn deze beide noodzakelijk om het werk dat God Hem gegeven heeft te volbrengen. Wanneer de Heere Jezus na Zijn opstanding uit de dood de discipelen ontmoet, leert Hij hen de voor hen onbekende waarheid: “Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?”  (Lukas 24:26) In de nacht dat hij verraden werd en bij eerdere gelegenheden, had de Heere Jezus al voorzichtig geprobeerd om hen uit te leggen dat Hij “moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden, …en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden.” (Matthéüs 16:21) De discipelen begrepen dit klaarblijkelijk niet, want wanneer onze Heiland gevangen genomen wordt, wilden zij de strijd voor Hem aangaan zeggende: “Heere, zullen wij met het zwaard slaan?” (Lukas 22:49) Zij verwachtten de Messias, zoals Koning David, die met geweld hen zou verlossen van de Romeinse overheersing. Deze hoop werd niet vervuld, maar een veel grotere verlossing zou hun deel zijn: “En verlossen zou al degenen, die met vreze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren”. (Hebreeën 2:15) Namelijk de verlossing van de eeuwige dood. Zacharia 9:9 werd vervuld in Jezus’ eerste komst en Matthéüs 22:7 zal vervuld worden in Jezus’ tweede komst, oftewel wederkomst of openbaring.

De openbaring van het Koninkrijk der Hemelen op de aarde zál plaatsvinden en twee verschillende uitwerkingen hebben: “De openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen Zijner kracht; Met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen, …” (2 Thessalonicenzen 1:8) en “wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is”. (1 Johannes 3:2)