In 1 Korinthe 2:8 noemt Gods Geest de Heer Jezus: “De Heer der heerlijkheid”. In Johannes 17:5 zegt de Heer Jezus tot Zijn Vader: “En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was”.
Wij mensen hebben er geen idee van hoe groot Zijn heerlijkheid was. Nog vóór de schepping was Hij reeds de Heer der heerlijkheid. “Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken”, sprak God vanuit de hemel tot Hem (Johannes 12:28). Hij zit nu aan Gods rechterhand ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij (Éfeze 1:21). In Johannes 1:14 lezen we van de Heer Jezus: “En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid”.
Hoe wonderbaar en groot is het, dat deze Heer der heerlijkheid ons bestemd heeft om te zijn tot prijs van Zijn heerlijkheid, wij die onze hoop op Hem hebben gebouwd (Éfeze 1:12). “Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus; Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen”. (Filippensen 3:20-21). Met dat verheerlijkt lichaam zullen we ten volle in staat zijn Zijn heerlijkheid lof te zingen. Deze Heer der heerlijkheid heeft voor ons Zijn leven gegeven opdat wij, in Hem geheiligd en gerechtvaardigd, mogen delen in Zijn heerlijkheid. Daartoe heeft God ons geroepen, tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus (2 Thessalonicensen 2:14).
Lezen: Efeze 1:19-23