Wat zal het een wonderlijk heerlijke tijd zijn voor deze aarde als het Koninkrijk der hemelen is gekomen en Christus als Messias over Zijn volk Israël zal regeren. Gerechtigheid en trouw zullen er zijn op deze aarde. De dieren zullen allen met elkaar in vrede leven en de aarde zal vol zijn van de kennis des HEEREN (Jesaja 11:1-10). In dat Koninkrijk zal geen inwoner meer zeggen: “Ik ben ziek; want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben”, zegt Jesaja 33:24 van Israël. Dan zal in vervulling gaan wat geprofeteerd is in Psalm 103:3: “Die al uw ongerechtigheid vergeeft, die al uw krankheden geneest”.
God had Israël ernstig gewaarschuwd. Als zij naar Zijn stem zouden luisteren en Zijn verbond bewaren, zouden zij gezegend worden; als zij ongehoorzaam werden en andere goden zouden dienen, kwam de vloek over hen. Deze vloek bestond o.a. uit: boze en aanhoudende ziekten, die ook over hen gekomen zijn, omdat zij het verbond verbroken hebben. (Deuteronomium 28:30 en 59). Vele malen heeft God in Zijn grote liefde aan Israël beloofd dat eens de Messias zou komen. Hij zou komen om hun ziekten en smarten te dragen en Hij zou om hun ongerechtigheden verbrijzeld worden (Jesaja 53).
De Messias is gekomen, Jezus Christus, Gods Zoon. Hij heeft hen de blijde boodschap van het Koninkrijk gepredikt. Hij genas vele van hun ziekten en dreef boze geesten uit (Mattheüs 8:16-17). Ook Zijn discipelen zond Hij uit om het Koninkrijk te prediken en de zieken te genezen (Mattheüs 10:1-8).
De leiders van het volk, de Schriftgeleerden en Farizeeërs, hadden de Heer Jezus kunnen herkennen als de Messias, de Christus Gods. Zij kenden immers de Schriften? Niettegenstaande het feit dat Christus door Zijn optreden en door talloze tekenen en wonderen heeft bewezen dat Hij inderdaad de Messias was zoals de profeten Hem hadden beschreven, geloofden zij niet. De Heer heeft dan ook tot hen gezegd: “En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben” (Johannes 5:40).
Zij hebben Christus, hun Messias, de Vervuller van al de profetieën uitgeworpen.
Lezen: Jesaja 11:1-10