Toen de Heer Jezus de hof van Gethsémané verliet, kwamen Hem een legerafdeling en dienaars van de joden tegemoet om Hem gevangen te nemen. Op Zijn vraag: “Wie zoekt gij?”, antwoordden zij: “Jezus, de Nazaréner”. De Heer zei daarop: “Ik ben het”, waarop allen terugdeinsden en op de grond vielen (Johannes 18:4-6).
In de grondtekst staat niet “Ik ben HET”, doch “IK BEN”. De Heer noemt Zichzelf bij Zijn Naam als God. In Exodus 3:14 staat: “En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden!” (Exodus 3:14). De NBG-vertaling zegt: “IK BEN, DIE IK BEN” en “IK BEN heeft mij tot ulieden gezonden”. De joden kenden de Naam “IK BEN” van God heel goed. Alleen al het feit dat de Heiland deze Naam van Hem noemde, deed hen ter aarde vallen.
In Mattheüs 26 lezen we, dat de Heer Jezus, toen iemand Hem wilde verdedigen tegen de soldaten, zei: “Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten?” (Mattheüs 26:53). De Heer voegt er aan toe: “Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzo geschieden moet?” (Mattheüs 26:54).
Hoe groot is onze Heiland in Zijn liefde. Hij heeft in volkomen gehoorzaamheid aan Zijn God geleefd. Alle profetieën aangaande Hem zijn vervuld geworden. Hij, de God van alle eeuwigheid, is Mens geworden en heeft Zich geheel VRIJWILLIG overgegeven in de handen van zondige mensen. Lees o.a. Filippensen 2:5-8.
Hij heeft er Zijn eeuwige heerlijkheid voor verlaten! Hij, die onmetelijk rijk was, is ter wille van ons arm geworden, opdat wij, die in Hem geloven rijk zouden worden (2 Korinthe 8:9). Hebben wij dit ergens aan verdiend? Nee, het is enkel GENADE. Hij, de Heilige, Wien alle engelen Gods aanbidden, is, om ons te redden mens geworden, ja, Hij is voor ons tot zonde gemaakt. Als we deze wonderbare, volmaakte liefde Gods, die Zichzelf gaf in Zijn Zoon, overpeinzen, kunnen we niet anders dan ons in aanbidding neerbuigen voor zulk een God, voor zulk een Heiland.
Lezen: Johannes 18:1-9