16 maart


Als wij in de Bijbel lezen wie de Heer Jezus Christus eigenlijk is, wordt het steeds onbegrijpelijker voor ons, dat Hij Zich zo diep heeft willen vernederen om op deze aarde te komen als mens onder de mensen. De volle omvang van het grote verlossingswerk dat Hij volbracht heeft, is voor ons niet te bevatten. Wij kunnen evenmin begrijpen hoe groot de smaad is geweest, die Gods heilige Naam is aangedaan door de zonde. Deze smaad moest in de eerste plaats goed gemaakt worden. Er was echter niemand die daartoe in staat was, omdat er geen sterveling was die voor een heilig God kon staan. Bovendien zou geen enkel mens de toorn van God hebben kunnen doorstaan. Van de mens was dus niets te verwachten.

Hoe mateloos groot was Gods liefde, dat Hij Zichzelf heeft gegeven in Zijn Zoon Jezus Christus. Jezus Christus is Mens geworden, zoals Filippensen 2:7 dat zegt met de woorden: “Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden”. Hij heeft God op volmaakte wijze gediend. Hij heeft het volmaakte geloofsleven geleefd. Er was op Hem in het geheel niets aan te merken, in geen enkel opzicht. Zijn liefde, Zijn geloof, Zijn gehoorzaamheid waren tot in de finesses volkomen. Daarom was alleen Hij in staat om de toorn van God te dragen. Daarom kon alleen Hij op het kruis der schande betalen wat wij schuldig waren en voor ons in de dood gaan.
Nadat Hij, de Rechtvaardige, de Zondeloze, de heilige God volkomen genoegdoening had gegeven voor de smaad Hem aangedaan, heeft God Hem opgewekt uit de dood. Christus heeft de dood van zijn kracht beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht (2 Timotheüs 1:10). Hij is de opgestane Heer.

Van de mens wordt niets anders gevraagd dan gelovig Hem te aanvaarden als Verlosser en Zaligmaker. Is het een wonder dat Gods Geest vraagt in Hebreeën 2:3: “Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen?”

Lezen: Filippensen 2:6-11