08 februari


Toen de Here Jezus gevangen genomen was en werd voorgeleid voor het gehele Sanhedrin, vroeg de hogepriester, nadat vele valse getuigen tegen de Heer Jezus getuigd hadden, aan Hem: “Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God?” (Mattheüs 26:63). Op het bevestigend antwoord van de Heer scheurde de hogepriester zijn kleed en verklaarde Hem des doods schuldig.

Jesaja, Israëls profeet, die de komst van de Messias voorspelde, noemde Hem: “Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst” (Jesaja 9:5). In Johannes 1:3 lezen we van Christus: “Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is”.
Hij, Gods Zoon, heeft vlees en bloed aangenomen en is mens gewor­den. Hij verliet Zijn heerlijkheid om op deze zondige aarde het grote werk der verlossing te volbrengen.

Hij, de Eeuwige God, werd des doods schuldig verklaard wegens (gods-)­lastering! Hij, Wien alle engelen Gods eerbiedig hulde brengen, werd als een lam ter slachting geleid. Hij, het volkomen, het volmaakte Lam Gods, deed Zijn mond niet open, maar verdroeg smaad en hoon.
Ja, Hij gaf Zijn leven voor mij, voor u, om mij, om u eeuwig leven te kunnen geven! Welk een Heiland is Hij.

Lezen: Mattheüs 26:59-66