25 januari


De mens is van nature zeer godsdienstig. Er is geen volk dat er niet een godsdienst op na houdt. De mens wil God eren op een wijze die hem goeddunkt. Het begon reeds bij Kaïn. Kaïn eerde God met de vrucht van zijn eigen werk. Abel had beter begrepen wat Gods wil was. Hij kwam met een offerdier, met bloed. Hij bracht dit offer door geloof, zoals Hebreeën 11:4 ons leert. Dit offer was Gode welgevallig.

Het ligt zo in de aard van de mens om God te dienen op een wijze die hem mooi en goed lijkt; om tot God te komen met de vrucht van eigen werk, eigen verstand of creatief vermogen. Het bevredigt zijn godsdienstig gevoel. God, in Zijn grote liefde, heeft Zichzelf gegeven in Zijn geliefde Zoon om de mens te verlossen uit zonde en dood.

Jezus Christus Zèlf is DE VERLOSSER, DE ZALIGMAKER, HET LEVEN, DE WEG tot God. Uitsluitend in en door Hem wil God geëerd en aangebeden worden.
De mensen hebben echter een heel systeem van erediensten om Christus opgebouwd. Zij hebben Zijn Naam verbonden aan talloze kerken en groeperingen, die elk hun eigen eredienst hebben. Voor God heeft dit alles in het geheel geen waarde. Alleen het leven in en door Jezus Christus, geleid door Gods Geest, heeft eeuwigheidswaarde. Slechts zulk een leven, dat geestelijk leven is, is Gode welgevallig.

“En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon. Die DEN ZOON heeft, die heeft HET LEVEN” (1 Johannes 5:11-12a).

Lezen: Johannes 4:23-24