30 november


30 november

"Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als
sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte
wol" (Jesaja 1:18).
Hoe heerlijk moet deze prediking van Jesaja geklonken hebben in de
oren van die Israëlieten, die de Heere hun God liefhadden en Zijn wil
wilden doen.
De tijden waren vaak zo moeilijk. Er was veel afgoderij onder Israël
en dan was het niet eens altijd mogelijk om de offeranden te brengen
die Gods heilige wet voorgeschreven had.
In het 53e hoofdstuk vertelt Jesaja van de Knecht des HEEREN, Die
de straf voor de ongerechtigheden van het volk zou dragen.
Het waren heerlijke beloften en wonderbare Goddelijke
verborgenheden, waarvan alleen de gelovige Israëliet de blijdschap
kon smaken.
Zonde was voor hem zulk een geweldig probleem.
Ook David
spreekt erover in Psalm 51:6: "Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd,
en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen" en in vers 7: "Zie, ik ben in
ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder
ontvangen". Maar dan volgt in vers 8: "Zie, Gij hebt lust tot waarheid
in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid
bekend" (Psalm 51:8).
David had God lief en kende de verborgen omgang met zijn God.
Gods Geest had hem geleerd gelovig uit te zien naar de Verlosser,
Die eenmaal zou komen. Hoe dikwijls heeft hij over Hem
geprofeteerd.
Ook voor ons, die Gods kinderen zijn, gelden de woorden: "In het
verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend".
In Christus Jezus, onze Zaligmaker, zijn wij verlost uit de macht van
zonde en dood. "In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed,
namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner
genade" (Efeze 1:7).
Wij zijn nieuwe mensen geworden en bekleed met het kleed van de
gerechtigheid van Christus. Wij mogen de verborgen omgang met
onze God en Vader, en onze Heiland smaken.
Ook ons wil Gods Geest wijsheid bekend maken. Wijsheid om onze
Heiland te leren kennen; "In Denwelken al de schatten der wijsheid
en der kennis verborgen zijn" (Kolossensen 2:3).
Lezen: Psalm 51:1-10