28 augustus


Psalm 22 is een Messiaanse psalm. Gods Geest laat ons daarin iets zien van het lijden van Jezus Christus onze Zaligmaker. “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, verre zijnde van Mijn verlossing” is Zijn klacht (vers 2). In vers 4 zegt Hij: “Doch Gij zijt heilig”.
Juist omdat God HEILIG is, moest Hij Zijn Zoon verlaten, want zo zegt het Woord in 2 Korinthe 5:21: “Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemáákt”. De heilige God kán geen contact hebben met zonde. Onze Heiland nam onze zonden op Zich en werd daarom in onze plaats van God verlaten. Hij droeg de straf, die wij verdiend hadden. Hij is voor ons in de dood gegaan.
Hoe onuitsprekelijk groot is deze Goddelijke liefde. Deze liefde is gegrond op recht. Jezus Christus heeft aan het recht Gods voldaan. Hij heeft volkomen gerechtigheid aangebracht, want Hij was het vlekkeloos Lam van God. Hij alleen kon God volkomen genoegdoening geven voor de smaad Hem door de zonde aangedaan. Hoe groot deze smaad was, hoe reddeloos verloren wij waren door de zonde, zullen wij niet kunnen peilen. Evenmin als wij kunnen beseffen hoe groot en diep het lijden van Jezus Christus is geweest op het kruis en in de dood. Hij, de Zoon des mensen, heeft het moeten uitspreken: “Ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk” (vers 7). Het bewijs dat Zijn werk der verlossing in elk opzicht genoegzaam was en dat Hij een volkomen gerechtigheid heeft aangebracht, is dat Hij de opgestane Heer is, de Hoogstverhevene, die “is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen” (Hebreeën 1:3-4).
Wij, die in Hem geloven, zijn geworden rechtvaardigheid Gods in Hem (2 Korinthe 5:21). Gerechtvaardigd door Zijn bloed (Romeinen 5:9), mogen wij in en door Hem het geloofsleven leven tot eer van God.

Lezen: Psalm 22:1-20