21 april


De discipelen hadden het evangelie van het Koninkrijk der hemelen gepredikt (Mattheüs 10:7). Ná de opstanding ontvingen de discipelen de opdracht: “Gaat dan henen, onderwijst al de volken” (Mattheüs 28:19). In Handelingen 1:6-8 vroegen zij aan de Heer of nu het Koninkrijk zou komen. De Heer ging op deze vraag niet in. Hij gaf hen een andere opdracht: “Gij zult Mijn getuigen zijn”. Zij konden dit zijn, want zij hadden vanaf het begin van Zijn optreden met Hem gewandeld. Toen Judas Iskariot moest worden vervangen, werd er dan ook iemand gezocht die gedurende het gehele optreden van de Heer bij Hem was geweest (Handelingen 1:21-22).

De apostelen hebben, beginnende bij Jeruzalem, in het gehele land en daarbuiten getuigd van hun Heer en Israël opgeroepen tot bekering. Israël heeft echter ook ná de opstanding geweigerd Hem te erkennen. Het volk als natie is nu terzijde gezet tot de volheid der heidenen zal ingegaan zijn (Romeinen 11:25-26). Pas daarna zal God tot hen wederkeren en het Koninkrijk oprichten (Handelingen 15:15-17).

God is thans bezig zich een volk te vormen uit de heidenen (Handelingen 15:14). Hiertoe heeft Hij Paulus aan de apostelen toegevoegd. Paulus was een verkondiger van het evangelie van God (Romeinen 1:1), tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, voor Zijn Naam (Romeinen 1:5). De opdracht: “Gij zult Mijn getuigen zijn”, is voor ons, gelovigen uit deze bedeling geen opdracht. We lezen in geen enkele brief iets over een dergelijke opdracht. Integendeel, Gods Geest maakt ons in de brieven bekend met de geestelijke zegeningen in Christus en geeft ons vele vermaningen, de wegwijzers voor ons persoonlijk leven.
Vaders, kinderen, mannen, vrouwen, slaven, enz., ieder op zijn eigen plaats, behoren te schijnen als lichtende sterren, het Woord des Levens vertonende (Filippensen 2:14-16, Voorhoeve vertaling). Éfeze 5:1-2a zegt: “Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen; En wandelt in de liefde”. En Kolossensen 3:17: “En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in de Naam van de Heere Jezus, dankende God en de Vader door Hem”.

Lezen: Kolossensen 3:14-17