27 februari


Het is wonderlijk dat wij, die in de Heer Jezus hebben geloofd als onze Heiland en Verlosser en door Hem kinderen Gods zijn geworden, zo blij kunnen roemen in de genade die ons ten deel is gevallen. Gods Geest heeft ons doen inzien, dat er niets in onszelf is wat Gode welgevallig kan zijn. Gods Woord zegt het bij monde van de apostel Paulus: “Want ik weet, dat in mij, dat is, in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet” (Romeinen 7:18).
Hoe meer we onze Heiland leren kennen en hoe beter we onszelf zien in Zijn licht, hoe meer we er van overtuigd worden, dat het alles uit louter genade is. Er is geen enkele verdienste van onze kant bij.

In het natuurlijke leven houden we het liefst alles wat door genade is verre van ons. In het geestelijke leven heeft het woord genade een heerlijke betekenis. Genade doet ons neerknielen in aanbidding voor onze Heiland en onze God en Vader. Verlost te zijn van zonde en dood, voor eeuwig Gods kind, wie kan de heerlijkheid van deze genade bevatten? Nu mogen wij in en door onze Heiland leven, wij mogen als kind aan de hand van onze hemelse Vader door het leven gaan. Voor eeuwig veilig en geborgen in God. “Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God” (Kolossensen 3:3).

Hij schenkt ons genade voor genade, overvloed van genade voor alles wat het leven met zich meebrengt. Genade is, zoals iemand het eens uitdrukte: “Vrijgemaakte liefde van God”. Het is Zijn grote liefde die ons omsloten houdt in Zijn eeuwige armen. En dat alles uit louter genade door onze Heer Jezus Christus!

Lezen: Efeze 1:7-8