25 februari


“Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben” (Johannes 8:12).
In Efeze 5:8 spreekt Gods Woord tot de gelovigen: “Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts”.

Toen de zonde zijn intrede in de wereld deed, werd het contact tussen de Heilige God en de mens verbroken. De mens kwam terecht in de slavernij van zonde en dood, want hij werd afgesneden van Zijn God, de Bron des Levens. Gemeenschap met God zoals Adam die beleefde vóór zijn val, was niet meer mogelijk. God kon de mens nog slechts genadig zijn door middel van een dierlijk offer dat zag op het volkomen Lam Gods, Jezus Christus. “Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden”, bad de psalmist in Psalm 43:3. God heeft Zijn Licht en Zijn Waarheid gezonden in deze wereld, n.l. Jezus Christus, Zijn geliefde Zoon.
“Ik ben Licht, in de wereld gekomen, opdat een iegelijk, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve”, heeft de Heer Jezus gezegd in (Johannes 12:46). “Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld” lezen we in Johannes 1:9.

Ieder mens die Hem ontmoet, komt in Zijn volle licht te staan. Dit kan uitsluitend twee dingen tot gevolg hebben. Of hij trekt zich terug in de duisternis, of hij ziet in dat licht zichzelf in zijn gevallen positie en grijpt in het geloof Jezus Christus aan als zijn Redder en Zaligmaker. Alleen zij, die in Christus geloven, zijn in het licht des levens. Ieder ander is in de duisternis van de dood.
In Christus Jezus, de Levensvorst, is het ware leven, het leven in het licht.

Lezen: Johannes 1:6-12