19 juli


God is genadig én barmhartig.

Barmhartig wordt ook vaak vertaald met ontferming. Beide woorden zijn in het Hebreeuws hetzelfde. In de Statenvertaling komt het Hebreeuwse woord ook onvertaald voor. Dat zien we bijvoorbeeld in Hosea 1:6: “Noem haar naam Lo-Ruchama, want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis Israëls, maar Ik zal ze zekerlijk wegvoeren”. Het Hebreeuwse “lo” betekent “niet”.

Paulus haalt in Romeinen 9:25 Hosea aan: “Gelijk Hij ook in Hosea zegt: Ik zal hetgeen Mijn volk niet (Lo-Ammi) was. Mijn volk (Ammi) noemen, en die niet bemind (Lo-Ruchama) was, beminde (Ruchama).” In het Nieuwe Testament wordt “ruchama” vertaald met beminde.

Het volk Israël was en is door hun ongeloof niet Gods volk en niet Gods beminde. In de toekomst zal God, wanneer Israël tot geloof gekomen is, Zich weer over hen ontfermen (hen weer beminnen) en wordt het weer Zijn volk. Dit staat al in Hosea 1:12: “Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Ruchama.”

Paulus haalt Hosea aan in verband met de Gemeente van nu. Wij waren niet Gods volk en niet ontfermd. Door geloof behoren wij tot Gods hemelse volk. Hij is barmhartig over ons en heeft Zich over ons ontfermd en Hij bemint ons. Sinds de dood en opstanding van Christus Jezus leven wij in de bedeling (huishouding) van de genade. God schenkt ons Zijn genade en barmhartigheid.

In Lukas 10:25-37 komen we de barmhartige Samaritaan tegen. Wie is deze man? Uit de gelijkenis blijkt, dat hij niet de leviet of de priester is. Zij (type van de Joden) leven onder de wet en schenken geen barmhartigheid aan degene die verloren is. De Samaritaan (geen Jood) ziet wel om naar de ten dode opge­schreven man. Hij wordt de Naaste van die man. Hij wordt met innerlijke ontferming bewogen. Zo ziet God naar ons om.

“Hij kwam om te zoeken en zalig te maken dat verloren was” (Lukas 19:10).