16 juni


Wij zien in het leven van David bepaalde gezagsverhoudingen duidelijk naar voren komen. Bij de vorige dag zagen we dat David het hoogste gezag aan God toekende. Hij stelde zich in Gods dienst en als Gods vertegenwoordiger stond hij boven Goliath. Goliath werd dan ook verslagen.

1 Johannes 4:4 zegt dat God, Die door Zijn Geest in de gelovige woont, meer is dan die in de wereld is. Dat wist David dus ook. Als David meer eer van het volk krijgt dan Saul, wordt deze jaloers en kwaad (1 Samuël 18:7, 8). In hoofdstuk 19 zien we dat Saul David wil doden. David vlucht. Hij had ook een volksopstand kunnen ontketenen en zich als koning kunnen laten uitroepen. God had hem immers als koning aangesteld. David doet dit niet. Hij wacht tot God Zelf ingrijpt. Saul probeert David te grijpen, maar God voorkomt dit (Lees 1 Samuël 19:18-24).

In hoofdstuk 24 lezen we dat koning Saul David weer eens achterna zit. David heeft ondertussen 400 man om zich heen verzameld (1 Samuël 22:2). Saul gaat rusten in een spelonk, niet wetende dat David en zijn mannen ook in die spelonk zijn. De mannen van David adviseren hem om af te rekenen met Saul. David zegt echter: “Dat late de HEERE ver van mij zijn, dat ik die zaak doen zou aan mijn heer, den gezalfde des HEEREN, dat ik mijn hand tegen hem uitsteken zou; want hij is de gezalfde des HEEREN!” (24:7). David erkent het gezag van Saul, zolang God dit niet aan Saul ontneemt. David wil zich niet vergrijpen aan een gezalfde van de Heer.

Als Saul weer eens achter David aan zit, zien we dezelfde situatie weer (1 Samuël 26:79). Weer krijgt hij het advies om Saul te doden en David zegt: “Verderf hem niet; want wie heeft zijn hand aan den gezalfde des HEEREN gelegd, en is onschuldig gebleven?” De boodschap is af te blijven van degene die God boven je gesteld heeft, ook al doet deze jou kwaad. God heeft hem aangesteld en God alleen is Degene Die hem ter verantwoording kan roepen en oordelen. Dit is niet aan ons. Wij zouden zelfs onze medebroeders en zusters niet oordelen (niet boven hen gaan staan). “Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt” (Matthéüs 7:1). Heb elkaar lief en vergeef elkaar, dan doe je Gods wil (lees Éfeze 4:32 en 5:1).