13 april


We lezen vandaag 2 Korinthe 3:6-17.

2 Korinthe 3:14
Maar hun zinnen zijn verhard geworden; want tot op den dag van heden blijft hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus te niet gedaan wordt.

Wie dus de wet leest en daaruit leeft, heeft een bedekking op het hoofd en hart. Dat wil zeggen, zo iemand ziet niets, hoort niets en begrijpt ook niets. Het hart van zo iemand is donker, zonder licht.

Het religieuze leven, het proberen van het houden van al die wetten en regels, dat is een bedekking; juist dat maakt blind en doof. De wet, die ten leven bedoeld was, bewerkte door de zonde van de mens, precies het tegenovergestelde. Het werd in de praktijk een “bediening des doods” (vers 7).

De oudtestamentische religie verhinderde de mens om God werkelijk te begrijpen. Het legt een bedekking op het lezen van het Oude Testament. Zo werkte dus de wet, het Oude Verbond, het verbond der wet in de praktijk.

Gelukkig staat er in het geciteerde vers 14: “. . . hetwelk door Christus te niet gedaan wordt”. Nu is de weg vrij om zonder bedekking, helder ziende, verlicht zijnde door het Evangelie van Christus, tot God te naderen. Na onze bekering (vers 16) hoeven we nooit meer een belast geweten te hebben, het oude is voorbij gegaan.

Duidelijker kan het er toch niet staan!