23 december


Matthéüs 25:31-46 Niet alles van deze aanhaling is hier uitgeschreven
(31) En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. (32) En voor Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. (34) Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijn rechter hand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beërft dat Koninkrijk, het welk u bereid is van de grondlegging der wereld.
(46) En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.

We vinden hier een rechtszitting die God aan het eind van de bedeling van de volheid der tijden (zie18 december) voltrekt, het gedeelte over de scheiding van de schapen en de bokken. Dit begint met de opmerking dat de Zoon des mensen (de Here Jezus Christus), zal komen en met Hem al Zijn engelen. Zijn engelen zijn alle gelovigen, die deel uitmaken van de Gemeente van Jezus Christus. Want sinds de opname van de Gemeente is het Hoofd verenigd met Zijn Lichaam. Waar het Hoofd Zich vertoont, daar is het Lichaam ook aanwezig. Dus hierbij de scheiding van de bokken en de schapen ook. Het Lichaam van Christus is direct betrokken bij dat werk. Wij zullen met Christus oordelen of iemand tot de schapen behoort of tot de bokken. Wanneer die scheiding tot stand is gebracht, gaan de schapen, de volgelingen van Christus, op aarde het Koninkrijk in. Zij beërven dat. Zij gaan het vrederijk binnen. Maar de bokken, die aan de linkerzijde staan, die verdwijnen van de aarde en gaan naar het dodenrijk.

Dan is er aan het begin van het vrederijk een situatie gekomen, waarbij er op aarde alleen maar gelovigen wonen. Alle ongelovigen zijn dan van de aardbodem verdwenen. Dit was bij de opname van de Gemeente precies het omgekeerde. Daar werden alle gelovigen weggerukt en bleven er alleen maar ongelovigen over. Gods bedoeling van deze ideale situatie van het vrederijk is, te bewijzen dat het kwaad in de mens woont. Hoe de omstandigheden hier op aarde ook zijn, uit de mensheid kan niets goeds voortkomen. Als er alleen maar ongelovigen zijn dan kun je je dat wel voorstellen, want zij moeten niets van God hebben. Maar we zullen zien dat vanuit een mensheid met louter gelovigen er toch weer opstand tegen God komt.