11 december


Ezechiël 30:1-3
(1) Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: (2) Mensenkind! profeteer, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Huilt: Ach die dag! (3) Want de dag is nabij, ja, de dag des HEEREN is nabij, een wolkige dag, het zal der heidenen tijd zijn.

Obadja 1:15-17
(15) Want de dag des HEEREN is nabij, over al de heidenen; gelijk als gij gedaan hebt, zal u gedaan worden; uw vergelding zal op uw hoofd wederkeren. (16) Want gelijk gijlieden gedronken hebt op den berg Mijner heiligheid, zo zullen al de heidenen geduriglijk drinken; ja, zij zullen drinken en inzwelgen, en zullen zijn alsof zij er niet geweest waren. (17) Maar op den berg Sions zal ontkoming zijn, en hij zal een heiligheid zijn; en die van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten.

Deze twee profeten kondigen ook de dag des Heeren aan. Een dag waarop wolken de hemel bedekken zullen. Een dag die ook voor de heidenen belangrijk is. Een dag waarop ook zij geoordeeld worden, beginnend met Edom, zegt Obadja. Want de Heer zal de heidense volkeren mede beoordelen, op wat zij het volk van Israël aangedaan hebben. Zij zullen vergelding ontvangen.

De Heer heeft tot nog toe Zijn oordeel uitgesteld. Nu leven wij in de bedeling van de genade. Dat betekent dat God nu niet ingrijpt in het wereldgebeuren. In deze tijd straft Hij de goddeloosheid niet. Als de bedeling van de genade afgelopen is, dan wordt Zijn toorn openbaar. Eerst over Israël en daarna over de wereld. Want het is de bedoeling dat alle volkeren aan de Here Jezus onderworpen worden. Dat uiteindelijk de gehele schepping onderworpen wordt aan de Zoon. Want dat heeft God beloofd in Psalm 2. De Zoon heeft Zijn recht nog niet opgeëist, daarom was er dat uitstel van het oordeel van God. Maar op de dag des Heeren (dag van de Wederkomst) wordt een begin gemaakt met de onderwerping van de schepping aan de Zoon. Er wordt een begin gemaakt met de vervulling van die belofte. Aangezien het niet goedschiks is gebeurd, wordt het nu met de oordelen van God afgedwongen.