01 oktober


Het is altijd weer groot en heerlijk te overdenken welk een centrale plaats Christus Jezus onze Heer inneemt.
“En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is” (Filippensen 2:6-11).
God, de Allerhoogste, is in wezen de Liefde Zelve. Hij is ook de Heilige, de Rechtvaardige en de God van alle genade.
Psalm 103:8: “Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid”.
Psalm 111:4: “De HEERE is genadig en barmhartig”.
Psalm 99:3, 5 en 9: “Hij is heilig”, “De HEERE, onze God, is heilig”.
Psalm 89:15: “Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uw troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen”.
Volgens Hebreeën 1:1-3 spreekt God nu tot ons in de Zoon. Jezus Christus is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid (wezen). Hij zit thans aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge.
Vanaf deze tijd openbaart God Zichzelf uitsluitend in en door Christus Jezus, de Heer. Hij, Gods Zoon en Zoon des mensen, is de hoogste openbaring van Gods heiligheid, rechtvaardigheid, liefde en genade. “Het is UIT GOD, dat wij in Christus Jezus zijn, Die ons wijsheid VAN GOD is geworden: rechtvaardigheid, heiligheid en verlossing” (1 Korinthe 1:30). Het is alles in en door Christus, onze Heiland. Buiten Hem is er geen contact met God mogelijk. “Niemand komt tot de Vader, dan DOOR MIJ” (Johannes 14:6). Christus alleen is Gods Middelaar, Hij is ook ONZE Middelaar (1 Timotheüs 2:5-6).

In Christus stort God, onze Vader, Zijn liefde en genade over ons uit. Zijn wil is, dat wij in en door Christus zullen leven. In Hem mogen we ons verlustigen in al deze Goddelijke zegeningen. In Christus gaf God ons Zijn Geest om het voor ons mogelijk te maken Zijn geestelijke zegeningen te genieten; Gods verborgenheid te mogen kennen: “Christus, in Wie al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn!” (Kolossensen 2:3).