02 september


In Éfeze 5:22-23 haalt Gods Woord Christus en Zijn Gemeente aan als voorbeeld voor de verhouding man en vrouw in het huwelijk. Dit wil niet zeggen, dat de Gemeente de bruid van Christus is. Dat kan niet, want de Gemeente is Zijn lichaam. Uit het O.T. en ook uit Openbaring blijkt duidelijk dat Israël de bruid is (o.a. Openbaring 21:9-12).
In Éfeze 5 maakt Gods Geest ons duidelijk, dat de man het hoofd is van de vrouw en dat hij haar moet liefhebben als zijn eigen lichaam, zoals ook Christus Zijn Gemeente, die Zijn lichaam is, liefheeft. De vrouw moet aan haar man onderdanig zijn, zoals de Gemeente aan Christus haar Hoofd. In Genesis 3:16 heeft God de Schepper bepaald: “De begeerte van de vrouw gaat uit naar haar man en deze zal over haar heersen”. Ze is niet de slavin van de man. God heeft haar tot een hulp tegenover hem gemaakt (Genesis 2:18). In 1 Korinthe 11:3 zegt het Woord, dat het Hoofd van iedere man is Christus, het hoofd van de vrouw haar man en het Hoofd van Christus God. Deze Goddelijke orde handhaaft God in de samenkomsten van de gemeente. Het is de vrouw niet toegestaan in deze samenkomsten het woord te nemen (1 Korinthe 14:34-35).
IN CHRISTUS zijn allen één, IN Hem is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk of vrouwelijk (Galaten 3:28).
IN CHRISTUS zijn de man en de vrouw elkaars broeder en zuster en behoren ze elkaar lief te hebben, zoals Christus hen heeft liefgehad (Johannes 13:34).
Voor wat het huwelijk betreft, geeft Gods Woord aan hen, die het geloofsleven beleven, o.a. de volgende vermaningen: “Mannen hebt uw vrouw lief als uw eigen lichaam. Zoals Christus Zich aan de Gemeente heeft overgegeven, behoort de man zich voor zijn vrouw over te geven, haar te voeden en te koesteren. De vrouw moet onderdanig zijn en man en kinderen liefhebben” (Titus 2:4-5).
Als man en vrouw in gemeenschap met de Heer en in gehoorzaamheid aan Gods Woord het nieuwe leven beleven, zal in hun hart en zo ook in hun huwelijk de vrede van Christus heersen (Kolossenzen 3:15). Hij is dan niet de gast in hun huis, doch de HEER Die de leiding heeft.

Lezen: Éfeze 5:22-23