18 juli


“Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heren” (Romeinen 14:8b).
Wij zijn DES HEREN! Als wij hierover gaan nadenken, wordt het ons zo wonderlijk te moede. Aan wie kunnen we beter toebehoren dan aan de Heer. Hij heeft door het offer van Zijn leven bewezen, dat Hij ons liefheeft. Voor ons, verloren in zonde en dood, heeft Hij Zijn heerlijkheid verlaten. Hij volbracht het grote werk der verlossing zo volkomen, dat voor ons niets anders meer is overgebleven dan in Hem te geloven. Geloven in Hem, de eeuwige God, de Heer der heerlijkheid. In Hem zijn we kinderen van God geworden en voor eeuwig Zijn eigendom. Toen de Heer Jezus over ons tot Zijn Vader sprak, zei Hij: “Zij zijn Uw. En al het Mijne is Uw, en het Uwe is Mijn” (Johannes 17:9-10).
Wij zijn opgesloten in de Goddelijke liefde van God de Vader en van God de Zoon. Wij zijn DES HEEREN! Daarom zegt Gods Geest tot ons: “Niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf, want hetzij dat wij leven, wij leven den Here; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Here” (Romeinen 14:7-8). Zo behoort het bij ons te zijn. Christus moet de heerschappij over ons leven hebben. Daartoe is Hij gestorven en levend geworden, opdat Hij over ons zou heersen (Romeinen 14:9). Wij zijn verlost uit de slavernij van zonde en dood en mogen nu liefdeslaven zijn van Jezus Christus, onze liefdevolle Heer en Meester.
Hij Die onze gerechtigheid, onze heiligmaking, onze verlossing is, heeft er recht op dat Hij ook onze HEER is. Wie is groter en heerlijker dan Hij? Hem geloven, Hem kennen, Hem liefhebben, Hem welbehagelijk zijn! Het brengt nu een diepe vrede met zich mede en eenmaal een delen in Zijn heerlijkheid.
Als wij ons stellen onder de leiding van Gods Geest en zo het geloofsleven leven in gehoorzaamheid aan het Woord, zal ons hart met steeds groter vreugde zich verlustigen in die heerlijke waarheid: “Wij zijn des Heren!”
Lezen: Romeinen 14:7-9