21 mei


Salomo

Salomo, de zoon van David en Bathseba, is degene die David opvolgt op de troon van het koninkrijk Israël. Zijn naam betekent: “rijk aan vrede” en in zijn dagen had het volk ook inderdaad rust en voorspoed. Daarbij wordt hij door de mond van Nathan door de HEERE God Jedidjah genoemd, wat betekent: “geliefd door Jehovah”, hiermee aanduidend dat hij de beoogde opvolger was. Salomo was de zoon en erfgenaam, die beloofd werd aan David zoals we lezen in 2 Samuël 7:12: “Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen”. In deze zelfde profetie wordt ook voorzegd dat hij voor de HEERE een huis zou bouwen; zijn vader David had dit verlangen geuit, maar hem werd dit door God onthouden doordat: “Gij veel bloeds op de aarde voor Mijn aangezicht vergoten hebt”. (1 Kronieken 22:8)

Salomo is beroemd geworden om zijn wijsheid. Deze wijsheid verkoos hij toen de HEERE hem verscheen in een droom. “Geef mij nu wijsheid en wetenschap, dat ik voor het aangezicht van dit volk uitga en inga; want wie zou dit Uw groot volk kunnen richten?” Door deze verstandige keus gaf God hem daarbij nog: “Rijkdom, en goederen, en eer dergelijke geen koningen, die voor u geweest zijn, gehad hebben, en na u zal dergelijke niet zijn”. (2 Kronieken 1:10-12)

Wanneer we zo het levensverhaal van deze laatste vorst over het nog niet gescheurde koninkrijk Israël lezen, zien we voor onze ogen de ware zoon van David geschilderd worden, onze Heere Jezus Christus. Hij is immers de “Vredevorst” (Jesaja 9:5) en de “wijsheid Gods“, die zijn volk een blijvende rust geschonken heeft. Ook bouwt Christus een huis zoals Salomo deed, maar ditmaal van: “Levende stenen, tot een geestelijk huis”. (1 Petrus 2:5) Deze “tempel des levenden Gods”, (2 Korinthe 6:16) gebouwd op de Hoeksteen Christus, zou “opwassen tot een heiligen tempel in den Heere” (Éfeze 2:21) en is niets anders dan “de Gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid”. (1 Timótheüs 3:15)
Door Gods barmhartigheid mogen wij nu al deel uitmaken van dit unieke bouwwerk dat een toonbeeld is van Gods genade. Dat wij dagelijks mogen leren uit Gods Woord: “Hoe men in het huis Gods moet verkeren!” (1 Timótheüs 3:15)