18 mei


“Gij heet Mij Meester en Heere; en gij zegt wel, want Ik ben het”, sprak de Heer Jezus tot de zijnen, toen Hij hen de voeten gewassen had (Johannes 13:13). In 1 Korinthe 8:6 lezen we: “Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem”.
Voor ons, die met de mond hebben beleden dat Jezus Heer is en met ons hart hebben geloofd, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt (Romeinen 10:9), is er maar één Heer en Meester, Jezus Christus onze Heiland. Zo behoort het tenminste te zijn. Zoals een slaaf uitsluitend in dienst van zijn meester staat, voor wie het woord van zijn meester bindend is, zo behoren wij te zijn ten aanzien van onze Heer en Heiland. Naar Zijn stem luisteren en Zijn Woord boven alles stellen. Als dit het verlangen van ons hart is, zal Gods Geest dat in ons tot openbaring brengen. Het is geheel vrijwillig als wij liefdeslaven van onze Heer willen zijn. Het gaat ten koste van ons eigen ik, want dan wordt het, zoals Paulus het uitdrukt: “Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij” (Galaten 2:20).
Als Jezus Christus ons leven is, is het niet moeilijk om onze medebroeders en -zusters lief te hebben, ja zelfs niet om “hun voeten te wassen”, dat is: om de minste te zijn. Wij kinderen Gods zijn zo nauw met elkaar verbonden. Wij zijn één in Christus, zoals Christus één is met Zijn Vader (Johannes 17:22). Deze eenheid kan pas tot ontplooiing komen als alleen Christus onze Heer en Meester is. Hoe inniger onze gemeenschap met Hem, hoe nauwer de band der gemeenschap met elkaar. Als Christus metterdaad onze Heer en Meester is, willen wij graag Zijn voetstappen drukken, want dan is Hij het Die door Zijn Geest de liefde in ons hart tot leven brengt.

Lezen: 1 Korinthe 8:5-6